Mijn stiefvader is een weeshuisjongen net losse handjes, waar vooral mijn moeder de gevolgen van ondervindt. Ze loopt geregeld met een blauw oog rond of een opgezwollen wang. “van de trap gevallen”, zegt ze dan meestal als een buitenstaander naar een verklaring viste. Alleen haar zussen en wij wisten wel beter. Mij trok hij soms flink aan een oor, of dreigde met huisarrest. Daar liet hij het meestal bij in mijn kindertijd, in mijn pubertijd slaat hij me nauwelijks meer. Mijn biologische vader gaat er later prat op dat het relatief milde optreden van mijn stiefvader, voor zover het mij betreft, te maken heeft gerhad met de waarschuwing die hij mijn stief zou hebben gegeven: “blijf van mijn kind af, anders krijg je met mij te doen”. Ik weet op dat moment nog niet dat ik niet met mijn verwekker in hetzelfde huis woon, maar ga er vanuit dat de man met wie mijn moeder getrouwd is, ook mijn biologische vader is.
Hij heeft mij als baby netjes als zijn zoon gewettigd en ik heb me nooit achtergesteld gevoeld. In tegendeel misschien wel. Hij ziet me voor vol aan; in mijn jeugd schaken we veel samen en hij knutselt en timmert met me. Hij heeft me zelfstandig leren fietsen, hoewel ik daarmee moeite heb gehad en mijn moeder vindt dat maar gevaarlijk voor haar oudste kind en vermoedelijk enige liefdesbaby. Ik ben in elk geval geen tweede generatie weeshuisslachtoffer door mijn stiefvader geworden, terwijl mijn halfzussen wel “tweede generatie kampslachtoffers” zijn. Hun vader en mijn verwekker heeft alle initiatief uit hun gedrukt, door ze waarschijnlijk dag in dag uit te kleineren en ze geen verantwoordelijkheid te gunnen, zoals ze hen in het Jappenkamp dag na dag hebben gekleineerd. Mijn biovader is 11 jaar en de oudere jongens pikken zijn eten af, als hij van zijn moeder wordt weggerukt en tussen de volwassen mannen en de grote jongens terecht komt.