Er zitten altijd dezelfde mensen als tijdens mijn eerste vluchtige kennismaking bij een kop koffie. Je kan ze ook moeilijk zomaar negeren, dat hoort niet. Er is de man die met een loupe een reusachtige puzzel minutieus in elkaar zit te passen. Hij zit apart van de andere koffiedrinkers aan een tafel, zoveel ruimte heeft hij nodig. Dan is er de oudere man die met zeer fijne penseeltjes zit te schilderen. Hij is bezig aan een landschapje dat zeventiende-eeuws oogt, met een Hollandse lucht waarin stapelwolken drijven; gelig alsof hij de ouderdom van een door de tijd vervuilde vernislaag wil suggereren.
Dan de man, met baard en een jaar of vijfendertig die me bij binnenkomst plompverloren vraagt of ik misschien blind ben. Ik onderdruk de neiging om te repliceren met: “Nee, jij wel dan?” en laat het bij de milde wedervraag: “Nee, waarom vraag je dat? Omdat ik naar de grond kijk, legt hij uit.
Ik verklaar dat dat misschien wel een gewoonte van me is.
Even later kan ik mezelf prijzen met mijn aanvankelijke mildheid, want hij licht ongevraagd zijn doopceel, waaruit blijkt dat hij onder de anti-depressiva zit.
Spinrag
Verder is er de blinde jongen Richard, die evengoed tweeëntwintig als dertig kan zijn, en die zo hard praat dat ik vermoedt dat hij behalve blind misschien ook wel doof is. Tenslotte is er het tengere grijsblonde vrouwtje, met dun haar als spinrag dwarrelend om haar hoofd. Ze mompelt gedurig in zichzelf, en zelfs als ze haar blik naar iemand richt, lijken haar woorden slechts voor haarzelf bestemd. Toon en intonatie veranderen niet. Zelfs als ze zich tot mij wendt, zijn achter haar lippen geen tanden te zien. Ze beweegt haar mond nauwelijks terwijl ze tegen me praat; als een soort schuifelen, geheel zonder ophef. Vrijwel onverstaanbaar kan ze evengoed bezig zijn met het uiten van kwade bezweringen als met een uitgebreide introductie van zichzelf aan de nieuwkomer die ik ben.
Eenzaam
Boven mijn kop koffie voel ik me eenzaam. Deze mensen kennen elkaar en zijn bovendien verbonden door een soortgelijk lot: ze zijn allemaal maatschappelijk uitgerangeerd, doordat ze niet gewoon, niet aangepast genoeg zijn. Daartussen hoor ik niet. Tijdens de laatste snelle slokken koffie neem ik de andere aanwezigen snel in ogenschouw; ongeveer acht personen, vrijwilligers incluis, de meesten duidelijk gemankeerd, maar soms niet direct benoembaar. De koffie is op; ik kan zonder onbeleefd te zijn naar het kantoortje gaan waar stagiaire Renate al wel zal zijn.
Culturele avond
Ik kom er vaker ‘s middags. Dan staat er een groot rechthoekig bord voor de deur, waarop met zwierige letters is gekrijt: “Welkom in het inloophuis, de deur is open”. Maar het inloophuis stelt zich hogere doelen dan uitsluitend de middagkoffie schenken aan een vaste groep wijkbewoners met meer of minder ernstige psychische problemen. De Utrechtse buitenwijk moet een maandelijkse culturele avond krijgen, verzorgd door vrijwilligers, net als het inloopuur, met hooguit een minimale onkostenvergoeding voor de deelnemende kunstenaars, exposanten en wie verder nog gestrikt kunnen worden om te pogen een slaapwijk op de woensdagavond wakker te schudden.
Vergaderen
Ik meld mij aan om mee te helpen dit te realiseren, gedreven door het besef dat ik als afgestudeerde zonder vast werk, de plicht heb om een deel van mijn tijd aan de naaste te besteden. Zo moet ik regelmatig vergaderen om tot een invulling van de avonden te komen. Dat gebeurt in een kantoortje dat deel uitmaakt van het inloophuis. Het inloophuis bestaat verder uit een ruime rechthoekige leefruimte met achterin een keukenblok, een kleine bar en eenvoudig tweepits-gasstel en tussen de beide ruimten in een vrij brede gang met aan het eind een toiletruimte. Als ik er tijdens het inloopuur moet zijn, probeer ik met een snelle groet en een armzwaai naar links, richting de tafels met de vaste gasten te voorkomen dat ik word opgehouden door het vriendelijke aanbod om een kop koffie mee te komen drinken. Ik vermijd lang naar binnen te kijken, om geen aanleiding te geven aangesproken te worden. Als er mensen onder de gasten zijn die ik per se moet leren kennen, dan zou ik dat wel van Renate horen, die het kantoortje bezet houdt.
Renate
Renate is de stagiaire die de opzet van de culturele avonden moet coördineren. Ze is een volstrekt onopvallend meisje, tenger met halflang, sluik, blond haar en een bril. Al snel na de eerste kennismaking wordt me duidelijk dat ik nog nooit van mijn leven iemand ben tegengekomen met een zo andere belevingswereld dan ik. Ze woont degelijk samen, in het degelijke Veenendaal met een vriend van wie ze veel zegt te houden. Dat lijkt me ook geen wonder, omdat hij zo goed is om haar studie te financieren aan de degelijke sociale academie “de Horst” te Driebergen. Renate blijkt bovendien zeer gelovig, doch gaat hierop beslist niet prat. Integendeel, ze blijkt aan dezelfde twijfel onderhevig over de rol van Haar Gids in het Leven als de jongeren die jaarlijks een stadion bevolken op de EO-jongerendag. Samen constateren ze opgelucht dat er duizenden zijn zoals zij die onmogelijk en masse op een dwaalspoor kunnen zijn.
Soms wordt ze vertrouwelijk over het onderwerp en dan kan ik mij voorstellen hoe schrijvers als Jan Wolkers en Maarten ‘t Hart geleden moeten hebben onder ouders, familie en kerkdienaren die het enig, ware geloof willen afdwingen. Ik werd als kind geterroriseerd door een vader met hysterische buien, maar dat je hetzelfde kan overkomen door de liefhebbende God, had ik tot dan toe slechts uit romans en verhalen.
Renate heeft zich losgemaakt van de kleine kerk waarmee ze is opgegroeid en zich aangesloten bij de meer ruimdenkende geloofsgemeenschap waartoe haar vriend behoort, vertelt ze. Dat ik niet geloof, kan ze niet bevatten, maar dergelijke absolute tegenstellingen, beïnvloeden de samenwerking niet. Ik neem me voor het vloeken te beperken in het door de kerk gefinancierde inloophuis.
Stroopwafels
Het Knooppunt, zoals het inloophuis heet, ligt aan de achterzijde van een winkelcentrum, pal naast het bevoorradingsmagazijn van een viersterren-Albert Heijn. Soms staat pal voor deze Albert Heijn blinde Richard stroopwafels te venten. Volstrekt zonder nuance, vermoedelijk zo vlak als zijn visie op de wereld doet hij de schuldeloze voorbijganger kond van de boodschap dat naarmate deze meer bestelt, de prijs per verpakking stroopwafels lager wordt.
Zijn boodschap luidt ongeveer als volgt: “Eén voor vier, twee voor drie, vijf voor twee en tien voor één.” Bij het boodschappen doen valt me dan op dat ik zijn verkooppraatje, ondanks zijn harde stemgeluid, nauwelijks kan bevatten.
Met enige moeite valt desondanks de strekking van zijn korte tekst te beluisteren. Je kunt rustig blijven staan, want verwijtende blikken blijven achterwege wanneer je niets bestelt. Zo bezien, zou een wettelijke voorkeursbehandeling van blinde orgeldraaiers te prijzen zijn. Na Richard enige tijd geobserveerd te hebben, dringt tot me door dat achter zijn boodschap nog tenminste de woorden “pakjes” en “Euro” moesten worden toegevoegd wil ze begrijpelijk zijn. Duidelijk wordt dat Richard het liefst grootverbruikers onder zijn klanten heeft, want uit zijn mechanische oproep aan het winkelend publiek blijkt dat de korting zich uitstrekt tot zeker tien pakjes stroopwafels.
Zieligheid
De impact die zieligheid doorgaans op mensen heeft, werkt in Richards geval niet erg, want weinigen lijken bereid een kwantumkorting te aanvaarden in ruil voor een lading wafels. Iedere geregelde bezoeker van deze Albert Heijn-vestiging heeft Richard al meerdere keren voor de winkel zien staan en eerst beschroomd, later verheugd geprofiteerd van de zeldzame mogelijkheid om ongezien langs de koopman te glippen. Zo staat hij daar met een soort steekwagen, manshoog opgeladen met oranje kratten vol stroopwafels, zonder dat ik hem er ooit op heb kunnen betrappen dat hij ook maar iets verkoopt.
Maar misschien heeft hij door de week heen nog wel veel verkooppunten, waar het geluk hem beter gezind is.
Basismarkt
Tijdens een van mijn vergaderingen in het Knooppunt weet Renate te melden dat Richards handel regelrecht van de basismarkt afkomstig is, een supergoedkope supermarkt, type Aldi. Deze informatie doet bij mij het vermoeden rijzen dat hij zonder ventvergunning, speculeert op zijn blindheid als meest valide verkoopargument voor zijn wafels.
Renate heeft als stagiaire op zich genomen het Knooppunt grotere bekendheid te geven in de wijk. Ze hoopt vooral alleenstaande jongeren voor de culturele activiteiten te interesseren, werkend of studerend, een doelgroep die uit eigener beweging weinig in het inloophuis te zoeken heeft. Daarom organiseren we drie avonden rond een thema waarvan we hopen dat er een nieuw publiek op af zou komen. De opkomst op onze eerste woensdagavond blijkt overweldigend. Zeker veertig mensen zijn geïnteresseerd in het thema Indonesië. Het Knooppunt, dat niet veel meer plaats biedt dan een ruime huiskamer, is met zoveel aanloop afgeladen vol.
Veel jongeren zijn er niet; wel veel oudere Indischmensen met heimwee. Op de avond zelf hebben we hulp van één van de overdagse vrijwilligsters, en van de eigenaresse van de naast het Knooppunt gelegen Toko, die van Indonesische afkomst zijn. Waarschijnlijk hebben zij optimale PR en mond-op-mond reclame bedreven, en is in hun kielzog de hele familie en kennissenkring meegekomen. Daarnaast hebben misschien de persberichten voor enige extra bekendheid gezorgd, die in het plaatselijke huis-aan-huis-blad zijn verschenen, of de affiches die ik op verschillende plaatsen in de wijk heb opgehangen. Voor deze publicitaire activiteiten heb ik mij schielijk verantwoordelijk gesteld, nadat me is opgevallen wat voor persberichten Renate schrijft. Ze bezigt de socio-taal waarmee van de sociale academie en hanteert een soort eigen spelling. Waar zij niet gewoon is een “d” of “t” uit te spreken, vergeet ze deze gewoonlijk ook te schrijven, zoals een Utrechter de naam van zijn stad uitspreekt als “Uterech”.
Gilles-de-la-Tourette
Onze samenwerking verloopt goed. Onze tweede culturele avond is een makkie. We besluiten een film te vertonen waarbij één van onze vrijwilligers een inleiding zal houden. Voor deze aankleding van de film hebben we gekozen, omdat eerder georganiseerde videofilm-avonden worden gekenmerkt door gebrek aan belangstelling. Twee of drie man opdraven. Onze nieuw gekozen opzet van een toelichting bij een onalledaagse film, in plaats van de overbekende kassuccessen, levert het bevredigende aantal van vijftien bezoekers op. Daaronder zijn tot mijn spijt ook enkele vaste inloophuis-gangers. De meest opvallende is Gerard, een jongen met het syndroom van Gilles-de-la-Tourette. Hij slaakt te hooi en te gras harde kreten en gillen die door merg en been gaan. Deze gaan gepaard met wilde ongecontroleerde armbewegingen, afgewisseld door schokkend hoofdknikken en luid tandengeklapper. Helaas heeft dit gedrag één van de bezoeksters uit de nieuwe woensdagse doelgroep hevig gestoord. ‘Die zien we nooit meer terug’, moet ik met spijt constateren.
Forumdiscussie
Voor onze laatste avond van het seizoen hebben we als onderwerp: “de anti-Duitse houding van Nederlandse jongeren”. Het is 1 mei en vijftig jaar bevrijding aanstaande, een goede gelegenheid om aandacht aan het onderwerp te besteden. De forumleden die geacht werden hun gedachten over het onderwerp te laten gaan alvorens een publieksdiscussie zal losbreken, laten echter verstek gaan, dus wordt het forum gevormd door mijzelf en een vriend die vijftien jaar in Berlijn heeft gewoond. Dit tweetal staat onder leiding van Renates vriend Paul. Zijn bijdrage blijkt van onverwacht hoog niveau.
Anti-Duits
Paul toont uitgebreide educatieve en sturende vaardigheden. In schril contrast met de presentatie staat het niveau van de discussie. Deze wordt vooral nadelig beïnvloed, doordat onder de schaarse bezoekers het aantal inloopklanten ruim vertegenwoordigd is. Er is een jongen bij die zijn gedachten redelijk kan ordenen en behoorlijk onder woorden brengt. Daar staat een ongemotiveerd anti-Duits standpunt tegenover. Het komt erop neer dat zijn opa ten behoeve van de Arbeitseinsatz is afgevoerd, en dat vanwege dit noodlot Duitsers nog steeds niet deugen. In wezen het traditionele “waar-is-de-fiets-van-mijn -opa-verhaal”.
Nasynchroniseren
Nee dan de bijdrage van een vaste inloopklant die ik al ken. Hij hamert te pas en te onpas op de nare Duitse gewoonte om buitenlandse films na te synchroniseren. Hij speelt voortdurend deze schijnbaar onloochenbare troef uit, ongeacht welk punt van discussie aan de orde is. Hij verkondigt zijn waarheid bovendien steeds met luide stem, zodat dit opzichtig strooien met een algemeen aanvaarde wijsheid, op den duur zelfs de gespreksleider stoort en niet alleen mij. Gelukkig krijgt deze bezoeker ten laatste tactvol te verstaan dat er een ander aan het woord is. Maar welk belang kan deze discussiant hechten aan de Duitse nasynchronisatie van films? Fransen en Hongaren doen immers hetzelfde, en bovendien, wat heb je aan tv kijken als je blind bent, vraag ik me af. Het hele punt van de nasynchronisatie wordt namelijk ingebracht door de wafelventer, Richard.
Het synchroniseren zou toch eerder een probleem moeten vormen voor een dove, die er gedurende het
kijken achterkomt dat de Duitse stemregie toch niet zo “gründlich” is dat er lipgelezen kan worden, dan voor Richard die de tv noodgedwongen gebruikt als veredelde radio. Tenzij Duits toevallig de enige taal is die hij niet spreekt, maar wel het gedubbelde Engels, Frans, Chinees, Turks en in welke talen er dan ook nog meer films gemaakt worden. Maar zijn inbreng is hiermee nog niet ten einde .
Wilhelmus
Gelukkig zijn er ook zinnige bijdragen, zoals van de oudere man die de aanwezigen laat zien dat de krant, vanwege de papierschaarste, in oorlogstijd slechts bestaat uit één enkel dichtbedrukt A-viertje, eerder een vlugschrift dan een krant, wat natuurlijk eens te meer geldt voor de illegale bladen.
Richard wijst ons er vervolgens luidruchtig op dat Nederlanders het Wilhelmus niet graag zingen omdat, zo weet hij ‘daarin de regel voorkomt: “ben ik van Duitschen bloed”. Weliswaar met stomheid geslagen over zoveel onbenul, slaag ik erin de neiging te onderdrukken hem uit te willen leggen dat Duitsch hier ook “Diets” kan betekenen: de Germaanse stamtaal. Hij zal het toch niet begrijpen.
Goeie handel
Dan breekt de zomer aan; komkommertijd voor alle cultuuruitingen. Het weer is vaak goed en dus zie ik Richard dikwijls staan met zijn stroopwafels. “Eén voor vier, twee voor drie, vijf voor twee en tien voor één’, klinkt het dan monotoon.
Vroeg op een koopavond sla ik de hoek bij Albert Heijn om, recht de straat uit naar huis, pal tegenover. Halverwege kruis ik de brede Brennerbaan waaraan direct de halte van lijn 1 is gelegen. De bus uit het centrum stopt er. Ik zie hoe Richard moeizaam uitstapt. Zijn linker en rechtervoet zweven beurtelings even boven de treden van de uitgang en tenslotte het trottoir. De bewegingen doen denken aan een zwemmer die van plan is met zijn tenen de temperatuur van het badwater te meten, terwijl hij van tevoren weet dat hij het te koud zal vinden. Zijn blindenstok hangt aan een riempje om zijn rechterpols.
Met zijn ellebogen houdt hij rechts contact met de deur en links met de leuning in het midden. Voor het oog onbeholpen, maar o zo handig bereikt hij zo de straat. Hij ziet het zelf niet. Tussen zijn armen klemt hij een stapel van vier volle, oranje kratten. Bus 1 heeft ook een halte pal voor de basismarkt, realiseer ik me.
Met zijn kin houdt hij de stapel in evenwicht. De kratten zullen op zijn steekwagen belanden. We passeren elkaar rakelings. Ik groet niet, maar wens hem in gedachten een goeie handel toe. Albert Heijn is vanavond tot negen uur open.
1991