Of van een ziende die blind getuigt van liefde
In de trein naar Texel, of beter: naar Den Helder ontmoet ik kabouter Plop, of beter: iemand die op hem lijkt: pluisbaard, sandalen, driekwart lange broek met opvallend bolle kuiten en alwetend, alleen de muts ontbreekt. Wat hem echt van kabouter Plop onderscheidt is dat hij een paar voortanden mist als een kind dat aan het wisselen is en als hij praat, slist hij een beetje.
<!–more–>
In Amsterdam hijst Plopje een volbepakte fiets de trein in, zoals ik die ook bij me heb en komt tegenover me zitten. ‘Ik kom je maar even gezelschap houden. Ook op weg naar Texel zeker?’ Ik knik bevestigend. Een rijwiel met bepakking schept een band, want Plop voelt zich meteen op z’n gemak. Hij schopt zijn sandalen uit, slaat de benen over elkaar en begint een verhandeling.
Zijn alwetendheid blijkt al snel: hij is zeer spiritueel en laat wat boeken en dichtbundels zien, die hij altijd bij zich zegt te dragen. Dat is te zien: één schrift is haast letterlijk stukgelezen, andere zijn beduimeld of lijken in het water te hebben gelegen: de letters zijn door elkaar gelopen en pagina’s gerimpeld als oude huid. Hij spreekt vijf kwartier lang van “liefde” en “bewustzijn” en doet me denken aan een vroegere vriend met een narcistische stoornis, die ook altijd met spiritualiteit bezig is, of beter: door zichzelf in beslag genomen wordt. Wie ik ben of wat ik doe interesseert Plopje niet. Voor mijn trots, dat ik ondanks evenwichtsstoornis en visusprobleem met 30 kilo bagage en fiets op weg ben naar een camping op Texel, heeft hij geen gehoor. Als een jehova’s-getuige op dreef plempt hij “in liefde” mijn oren vol met zijn spirituele boodschap.
Vermeende dronkenschap
Op weg naar de boot, moeten we van de prachtige nieuwe fietsroute afwijken, omdat de doorgang tijdelijk versperd is door een politie-afzetting. We stoppen en Plop is nieuwsgierig: iets met een wietplantage in een aanpalende woning en een ontruiming, zoiets begrijp ik. We moeten keren en een agent wijst ons een alternatief richting de zeedijk. Mijn zwakke evenwicht wreekt zich bij deze onverwachte wending en ik rij met een voortas tegen de fiets van Plop aan en val zowat uit stand om. Ik krabbel onbeholpen op, mijn onderbeen zit klem onder mijn zwaarbeladen hybride fiets. De agent helpt me overeind en ziet me onzeker weer op de fiets klimmen. ‘Heb je gedronken’, vraagt hij zakelijk. Ik antwoord met een variant uit mijn vaste repertoire in het geval ik me moet verantwoorden voor mijn waggel- of slingergang, die gaat van vriendelijk: “Zo ben ik geboren”, tot licht agressief: “Zo wankel ik mijn hele leven al”. Mijn toon wordt agressiever naarmate ik vaker en in kortere tijd op mijn spastenloopje of dwalende ogen word aangesproken. In dit geval heb ik al weer maanden geleden voor het laatst onbegrip ontmoet, dus tegenover de hulpvaardige agent luidt mijn verantwoording: ‘Mijn evenwicht is niet altijd even stabiel, helaas’. Hij begrijpt het en houdt als extra ondersteuning mijn stuur in het midden vast terwijl ik opstap. Onderweg naar de boot, probeer ik Plopje uit te leggen dat het voorbeeld van mijn vermeende dronkenschap door de agent model staat voor de misverstanden die de combinatie van mijn spastische loopje en luie ogen soms oproept. De misverstanden gaan van dronkenschap via zwakbegaafdheid tot de vraag: “of ik misschien een joint kan missen”. Plop reageert niet; vindt vast niet interessant wat ik vertel. Lijkt ineens genoeg aan zichzelf te hebben. Op de boot gaat hij een kwartiertje mediteren en aangekomen op Texel laat hij weten haast te hebben. Des te beter, denk ik: beter alleen, dan gezelschap zonder contact.
Detectiepoortje
Een paar dagen na mijn kampeervakantie op Texel bezoek ik mijn vader die een jaar gevangenis uitzit vanwege financiële malversaties. Zoals meestal doen de bewakers achter het loket moeilijk. Dit keer word ik niet weggestuurd, omdat ik niet zou zijn aangemeld voor het bezoekuur, maar moet ik in de wachtruimte gaan zitten, omdat anders de detectie- en fouilleerruimte te vol wordt. Er mogen blijkbaar niet meer dan drie man tegelijk in zonder dat er paniek uitbreekt achter de loketten. Eén van de drie is een oud Surinaams vrouwtje dat ik al vaker heb gezien tijdens het bezoekuur. Ze begrijpt nog steeds niet hoe de kluisjes op slot gaan waarin je je spullen moet achterlaten voordat je het detectiepoortje doormag. Tassen, jassen, mobieltjes en alles van metaal moet worden opgeborgen, anders ga je piepen en word je teruggeroepen. Als je piepjes blijft afgeven, word je lijfelijk gefouilleerd. Ik moet voor elk bezoek, behalve mijn horloge, ook altijd mijn broekriem afdoen vanwege de metalen gesp, en mijn schoenen uit, omdat ik metalen steunzolen draag. Dat is mijn ervaring met eerdere bezoeken, dus normaal gesproken ben ik snel door de detectie heen.
Mooie ogen
Vandaag niet en dat komt door het Surinaamse omaatje dat niet weet hoe haar kluisje moet afsluiten. Ze houdt drie andere bezoekers op en haar gehannes gaat van ons aller bezoektijd af. Het bezoekuur eindigt stipt op tijd, maar kan voor mij pas beginnen als ik door de detectie ben. Gelukkig wordt oma uiteindelijk door een bewaker verder geholpen en kom ik in de detectieruimte te staan met twee, zo schat ik in Marokkaanse hulpverleners of reclasseringsmedewerkers die een paar gedetineerden komen bijstaan. Gewone bezoekers zijn het in elk geval niet. Zij is lang en slank met donkerblond krullend haar, draagt een casual blauwe spijkerbroek en ziet er niet erg Noordafrikaans uit. Europees, blank is ze ook niet; ze heeft een sensuele uitstraling, lichtbruine ogen met smaragd groene spikkeltjes erin, of groene ogen met bruine vlekjes, dat kan ook. Ik weet het niet zeker, want ik durf haar niet al te lang aan te kijken. Ze zijn mooi, dat wel. Haar mannelijke collega is zeker Marokkaan; hij praat een beetje afgebeten Nederlands; zij helemaal niet.
Blindenwiegje
Ik vraag haar netjes of ik er even langs mag omdat ik klaar ben voor het detectiepoortje en ze er half voor staat met haar gezicht richting loket gedraaid. “Sorry”, zegt ze: “ik zie je niet, want ik ben blind.” Zulke mooie ogen. Zo’n mooie vrouw, Blind? Er is me niets aan haar opgevallen: ze staart niet gedesoriënteerd in de ruimte, terwijl voor het loket anderen het woord doen; ze heeft geen blindenwiegje, dwangmatig voor en achteruit schommelen, geen blindenstok, beweegt zich niet hulpeloos door de ruimte als een drenkeling in een te diep zwembad, knippert niet voortdurend met de ogen alsof ze tegen de felle zon inkijkt en heeft de blik niet voortdurend naar de grond of het plafond gericht. Uit niets kan ik opmaken dat ze blind is. Ik besef opeens hoeveel moeite ze moet hebben gedaan om er niet als een blinde bij te lopen, maar als een statige jonge vrouw. Ik weet hoeveel jarenlange moeite het mij heeft gekost om enigszins netjes te leren lopen, bij elke stap op straat mijn aandacht te hebben, niet te sloffen met mijn linkervoet en te leren fietsen met mijn zwakke linkerbeen. Ze moet elke dag bezig zijn geweest de typische blindenmaniertjes af te leren om dwars tegen de gemakkelijkste weg in een zelfbewuste vrouw te worden en niet in de eerste plaats een blinde. Als we de eerste sluis door zijn en de trap op gaan, kan ik voor het eerst ergens uit opmaken dat ze inderdaad blind zou kunnen zijn: ze gaat stevig gearmd met haar collega de trappen op. Voordat we de bezoekersruimte in mogen, wachten we weer voor een loket: en weer introduceert ze zich met “ik ben blind”, zou iemand van de bewaking me naar mijn eerste cliënt willen brengen?” Ik concludeer dat zij en haar collega niet samen gaan. De procedures in dit huis van bewaring blijven me een raadsel, ook al ben ik er nu al tien keer op bezoek geweest en twee keer zonder pardon weggestuurd.
Drie maal is scheepsrecht
Aan het eind van de bezoektijd kom ik haar weer aan een loket tegen en weer legt ze aan een geüniformeerde uit dat ze blind is, en dat ze graag door een bewaker naar een andere afdeling gebracht wil worden, omdat ze zelfstandig de weg niet kan vinden. Zeker drie keer in het afgelopen uur heeft ze nu moeten uitleggen dat ze niets ziet, realiseer ik me. Ze betaalt een hoge prijs voor het feit dat je haar niet aanziet dat blind is. Oefening baart kunst, maar haar volharding om niet invalide te lijken, betekent dat ze zich misschien wel tien keer per dag moet verantwoorden voor haar handicap.
Dan valt het voor mij nog alles mee met eens per drie maanden een aantijging wegens vermeende dronkenschap. Dat het altijd erger kan, voelt vandaag als een troost.