Fietstheatertour tussen Utrecht en Frankfurt
<h3>Fietstocht met hindernissen dwars door het Taunusgebergte</h3>
Wil ik gaan fietsen, dan heb ik een doel nodig, al was het maar om de boodschappen te doen. Ik hou van fietsen, maar ben niet sportief en vind “een rondje fietsen” zinloos”, laat staan een vast rondje.
<!–more–>
Een fiets is een gebruiksvoorwerp en zo zien mijn fietsen er ook uit. Mijn sportfiets, tegenwoordig hybride genoemd draagt de sporen van fietsvakanties; het crankstel oogt bekrast en beschadigd door de omklemming van de fietsendrager. Mijn vouwfietsje die ik altijd gebruik voor het voor- en natransport in en uit de trein mist de kettingbeschermer: losgeknipt toen de schouderband van een rugzak erin verstrikt raakte. Mijn boodschappenfiets ziet er zo verlopen uit dat zelfs een Junkie zou vergeten hem mee te nemen.
Mijn tweede stadsfiets, ziet er alleen toonbaar uit omdat hij de reserve status heeft en alleen gebruikt wordt als mijn boodschappenfiets lek staat. Ten slotte is er nog mijn driewielige ligfiets, die er schitterend uitziet dankzij de aanrijding buiten mijn schuld die ik ermee had. Na negen jaar geheel gereviseerd en vernieuwd op kosten van een automobilist die me over het hoofd zag. En al dat vervoer staat en hangt in een piepklein schuurtje. Wat mijn fietsen verder gemeen hebben dat ze technisch altijd perfect in orde zijn en dat voor mijn eigen veiligheid als slechtziende evenwichtsgestoorde. Lampen branden altijd, remmen doen het en op geen enkele as of lager zit ooit speling en het meeste heb ik in de loop der jaren zelf leren repareren. Ik ben het prototype van de alles-fietsende Hollander, zelfredzaam en praktisch ingesteld.
Jarenlang verplaat ik me over afstanden boven de 10 kilometer op een Koga Miyata sportfiets, tot ik me op een hete zomerdag halfdoodrijdt, heen en weer tussen Nijmegen en Xanten. Een paar kilometer stijging als je bijna denkt weer thuis te zijn tussen grens en Nijmegen centrum. Ik overweeg om heuvel op te gaan lopen in de verwachting dat het richting het station en Nijmegen centrum weer zal gaan dalen. Ik houd het fietsend vol hoe moe ik ook ben en ik kan me richting het centrum vanuit Groesbeek inderdaad naar beneden laten rollen. Ik besef dat ik afstanden van boven de 100 kilometer op eigen kracht nauwelijks meer kan fietsen, althans niet meer op één dag of ik ben twee dagen later nog doodmoe. Wat een verschil met rond mijn twintigste. Dan fiets ik op een doodgewone Peugeot sportfiets met 10 versnellingen van Utrecht naar Vaals op één enkele dag en zelfs een keer van Geldermalsen naar Amersfoort en terug en dan door naar Cadzand in Zeeland: 200 tot 300 kilometer achteréén, vrijwel zonder pauzes. Afstanden van de langste touretappes en Parijs-Roubaix. Ongetraind en op een eenvoudig fietsje. Onvoorstelbaar lang geleden als je je de dag voor je vijftigste verjaardag de vernieling inrijdt op ruim 100 kilometer met een heuveltje aan het eind. Weliswaar even ongetraind als 30 jaar eerder.
Ligfiets
Ik heb nog een driewielige ligfiets in de schuur hangen waarop ik zelden rijd, omdat hij drie sporen trekt en daardoor slecht bestand is tegen hobbelig wegdek en zwaar trapt ondanks ergonomische zithouding en geringe windvang. Ik overweeg al een aantal jaren om hem te verkopen, omdat hij in mijn kleine schuurtje, verder gevuld door sportfiets, een stadsfiets, een reserve stadsfiets en vouwfiets in de weg hangt. Tot mijn fietsavontuur richting Xanten. In plaats van te verkopen, besluit ik mijn ligfiets te laten voorzien van een elektromotor en twee accu’s. Het motoriseren laat ik door een specialist in elektrische fietsen in Vlaanderen doen, omdat het daar veel goedkoper kan dan in Nederland. Maar ook omdat de Belg uit Neerpelt, vlak over de grens bij Valkenswaard veruit de beste informatie biedt op zijn website over wat de mogelijkheden zijn. Samen met het prijsverschil, beslissend voor mijn keuze. Er komt een compact 250 watt motortje in het achterwiel dat veel wordt toegepast als ondersteuning op mountainbikes en twee accu’s in de vorm van een grote bidon: één achter mijn zitting en een reserve op de plek van de bidonhouder. Deze kunnen verwisseld worden als er een accu leeg is. De dubbele accu blijkt al cruciaal op de fietstocht van Neerpelt naar huis. Hoewel de eerste volgeladen accu een actieradius blijkt te hebben van 110 km, is de totale tocht ruim 160 kilometer lang. Hoewel zo moe dat ik me de laatste 17 kilometer vanuit Culemborg vrijwel op de tweede accu naar huis heb laten duwen, ben ik gelukkig met mijn herwonnen actieradius en voel ik me al fietsend vrijer dan ooit tevoren. Ik heb ineens energie te over om bij Eindhoven nog een flinke omweg te maken en het 16-kilometer-vaartje waarmee ik me op de veelal hobbelende ligfiets verzoend had, ligt ineens gemiddeld 10 kilometer hoger. Ik ben ineens een stuk sneller op mijn bestemming en houdt het fietsen uren langer vol, zonder pauze, omdat ik mijn krachten veel beter kan verdelen. Alleen bij verkeersdrempels en slecht wegdek breng ik als vanouds mijn snelheid omlaag, wat ruimschoots gecompenseerd wordt door het hogere gemiddelde.
<strong>Bagagekar</strong>
De Koga sportfiets heeft afgedaan, alleen nog goed voor een weekeindje Texel, omdat de ongeveerde tweewieler zekertien kilo extra bagage aankan dan de geveerde driewieler. Dat scheelt een tentje, slaapzak en luchtbed, cruciaal om op een camping te kunnen overnachten.
Met mijn éénwielige fietskar kan een deel van het gewicht van de bagage van bagagedrager naar het extra achterwiel worden verplaatst..
<strong>Uta Köbernick</strong>
Zoals, ik schrijf, heb ik een doel nodig om mezelf te motiveren om voor mijn lol te gaan fietsen. Ook ben ik benieuwd hoe de motor zich bergop zal gedragen en hoe snel mijn accu’s dan leegraken. Ik heb ooit een vriend bezocht die in de buurt van Frankfurt in een kliniek zit. De trein snijdt dwars door het Taunusgebergte. Vanuit Koblenz via Bad Ems langs het riviertje de Lahn, vaak door lange tunnels, dwars door de bergen geboord. Maar ik heb geen reden of doel om daar te gaan fietsen, dus ded ik het nooit. Tot Uta in Frankfurt zou gaat optreden. Uta Köbernick, cabaretière en zangeres van zorgvuldig in tekst gevatte tedere liedjes, die ik ooit bij toeval gezien heb op de Duitse tv als haar een aanmoedigingsprijs ten deel valt.
Motorvermogen
Ik beb nu een reden om door het Taunusgebergte te gaan fietsen en kan de kracht van mijn elektromotor serieus testen. Wat is 250 watt motorvermogen, opgeteld bij mijn eigen spierkracht waard op hellingen van soms wel 10 kilometer met percentages van 8% tot 10%? Het moet blijken. Zeker omdat ik heb ervaren dat de duwkracht van motor en accu na een kilometer of vijftig aanzienlijk afnemen. Niet erg op de vlakke weg met wind in de rug, maar bergop? Ik moet bij voorkeur onderaan een lange helling met een volle accu beginnen. Dan zal hij het wel halen.
Siebengebirge
Mijn eerste stop bij de zoon van een voormalige vriend, dertig kilometer ten zuiden van Bonn op de top van een van de bulten in het “Siebengebirge”. Ik ken die helling. Nog geen 10 jaar geleden heb ik hem nog op eigen kracht bedwongen op de sportfiets, iets dat ik me nu niet meer kan voorstellen: 10 kilometer klimmen, 4 km. steil en 6 kilometer vals plat en redelijk begaanbaar omhoog met 5% a 6%, maar steeds omhoog vanaf Unkel aan de Rijn.
Kerkrade
Mijn fietstocht start in Kerkrade met horten en stoten: Ik vergeet mijn helm op het station die wordt opgehaald door een Duitse jongen die me ziet modderen met ketting en aanlopend achterspatbord. Zijn Limburgs kan ik niet verstaan, dus spreken we alvast Duits. Hij woont een paar meter van de plek waar ik gestrand ben en brengt de inbussleutels die op dat moment niet, maar nu wel tot mijn standaarduitrusting behoen. Hij constateert ook nog dat mijn achterwiel scheef in het frame staat en als we dat verholpen hebben, past mijn accu niet meer tussen zitting een bagagedrager. als we dat vervolgens hebben opgelost, zit het achterwiel er weer scheef in, maar dat ontdek ik pas de volgende dag en meer dan 100 km verderop. Al bij al fiets ik pas tegen half één uit Kerkrade weg en heb ik al zeker 1,5 uur achterstand op schema.
Richting Bonn
Achteraf heb ik er spijt van dat ik in Kerkrade niet ben overgestapt in de trein naar Düren die klaarstaat als ik in Kerkrade aankom en waarvoor ik nog tijd genoeg heb om een kaartje te kopen en over te stappen. Maar ik heb me nu eenmaal voorgenomen om vanuit Kerkrade naar Bonn te fietsen, wat ik inschat als een kilometer of tachtig, en iets anders zou ik als een nederlaag beschouwen. Ik heb de route naar Bonn en de brug over de Rijn uitgeprint bij me en in mijn fietsnavigatie staan. Het is mei dus lang licht, mijn accu’s zijn vol, dus ik moet het makkelijk voor donker kunnen redden. Van over de brug ken ik de route langs de Rijn zelfs in het donker, zo vaak heb ik hem de laatste 15 jaar gereden. Vanaf Bon kan ik me weer zeker voelen over de te volgen route en tot Bonn, zal tot een uur of zes te doen moeten zijn.
Fietsnavigatie
Met mijn fietsnavigatie slaag ik er niet in vertrouwd te worden: te veel details op een te klein scherm en in tegenstelling tot een TomTom praat het ding niet tegen je. Een smartphone met Google Maps heb ik niet. De navigatie piept een keer op 150 meter van de afslag, twee keer op 50 meter van de afslag en drie keer ter hoogte van de afslag of omgekeerd, dat is me nog nooit duidelijk geworden. Als ik geluk heb, geeft het beeldscherm bijtijds een pijl naar links of rechts. Dat hangt waarschijnlijk af van een instelling die ik niet begrijp of van de route die ik heb geladen. De routes maak ik altijd van te voren via Google Maps, een Britse website en een online GPS-omvormer. Voor mij werkt het allemaal niet.
Navigatie uitgeprint
Het komt erop neer dat ik globaal mijn weg zoek op basis printjes van Google Maps, bewegwijzering en vooral navraag onderweg en dat ik de fiets-tomtom laat zitten waar hij zit: in de tas. Ik heb er zo weinig vertrouwen in dat ik begrijp waar hij me heen stuurt, dat ik liever op goed geluk mijn accu’s leegrij tot ik iemand tegenkom die ik de weg kan vragen, dan tijdrovend en niet begrijpend en op goed geluk te gaan hannesen met een navigatie-apparaat dat ik niet snap. Door op aanwijzing van een voorbijganger ongeveer in de goede richting te fietsen kom ik nog eens ergens. Zo heb ik me op mijn tweede fietsdag kilometers een berg laten afrollen waar ik de weg voor me alleen had, omdat hij versperd was voor auto’s. Met de fiets kom je haast overal langs, zelfs met een driewieler van 78 cm breed. Ik ben alleen bang dat de weg zal eindigen in een honderden meters lange zandstrook, daar komt hij niet doorheen. Het gebeurt niet: ik kom alleen af en toe een werkloze shovel tegen.
Zware beklimming
Het is al een uur of negen ’s avonds toen ik bij de brug in Bonn aankom en het telefoonnummer van mijn vriend, blijk ik niet bij me te hebben. Ik moet bellen om te vragen of ik laat in de avond nog welkom ben, anders zall ik ergens buiten Bonn een overnachting moeten zoeken. Ik heb geen smartphone, noch mobiel Internet; ik kan het toch niet zien, alleen een mobiel, waarvan ik altijd zorg dat hij altijd is opgeladen, net als mijn fietsaccu’s. Ik belde mijn moeder om het telefoonnummer op te zoeken in het online Duitse telefoonboek. Met horten en stoten en terugbellen lukte dat. Mijn vriend zegt toe wakker te blijven. Zestien kilometer voor Bonn is mijn eerste accu leeg. Te vroeg vrees ik. 35 kilometer later sta ik voor de eerste zware beklimming van de dag, Op de zwaarste stukken moet ik nog doortrappen om de fiets bij de hoogste ondersteuningsstand op een vaartje van 8 a 9 kilometer te houden. Toch nog onverwacht begint de motor te sputteren ten teken dat de tweede en laatste accu bijna leeg is. Ik ken dat verschijnsel op de vlakke weg geeft de motor dan nog zeker 5 kilometer lang lekkere duwtjes in de rug, net genoeg om de vaart erin te houden. Nu niet. Op zo’n beetje het steilste stuk van de berg, geeft hij nog drie duwtjes, daarna is het definitief op. Ik schat ongeveer anderhalve kilometer van de top te zijn en dan kan ik de fiets nog ongeveer een kilometer zachtjes naar beneden kunnen laten rollen om bij mijn vriend aan te komen. Wel anderhalve steile kilometers, zonder motor en vijftien kilo bagage achterop, die me volgens de wetten van de zwaartekracht zouden proberen naar beneden te trekken.
Bergverzet
Zo zonder motor, ben ik blij nog over een bergverzet te beschikken. Dertig tandjes voor met 20 inch wielen, zonder kans om te vallen, hoe langzaam ik ook omhoogrijd. Dat moet lukken. Om de 100 meter houd ik mijn benen een halve minuut stil om de pijnlijke verzuring in mijn bovenbenen tegen te gaan, die in tegenstelling tot een gewone fiets waar de kuitspieren het zwaars belast worden, het merendeel van de trapkracht leveren. Op het gebruik van het kleinste voortandwiel, stoppen, remmen inknijpen en weer optrekken, blijkt mijn achterderailleur echter niet berekend. De ketting van mijn ligfiets is bijna drie maal zolang dan die van een gewone fiets, maar de derailleur is standaard. Dus hij trekt de ketting lang niet strak genoeg, maar uiteindelijk loopt de ketting er aan de achterkant af en komt tussen binnenste tandwiel en motor terecht. Dit is ondanks het geregeld, bijstellen van de derailleurschroeven al eerder gebeurd. Dan geldt maar één enkel devies: onmiddellijk stoppen met trappen, anders komt de ketting zodanig klem te zitten dat ik hem met geen mogelijkheid meer met de blote hand kan lostrekken.
Stervensdonker
Het is inmiddels rond één uur ‘s-nachts en stervensdonker zo zonder straatlantaarns. Gelukkig komen er geen auto’s meer door de haakse bochten de berg af stuiven. Een enkele komt in kalme vaart bergopwaarts. Ik ben dolblij met de headlight die ik altijd in de zak van mij jas heb en die ik thuis gebruik tijdens een avondwandeling, met de dubbele koplamp, één op batterijen en één op dynamo en mijn driedubbele batterijachterlicht: één met één zonder bewegingssensor en een set looplichtjes, eigenlijk bedoeld als lichtarm- of halsband, maar in dit geval op hoogte bevestigd aan de flexibele steel van mijn fietsvlag. Licht genoeg dus en toch ben ik bang dat een automobilist die de berg op kan komen, me over het hoofd zal zien. Waarom zou er niet iemand in Bonn het uitgaansleven kunnen hebben opgezocht om mij vervolgens ”angetrunken” in stilstand omver te rijden?
Kettingproblemen
Ik overweeg, dat zelfs als ik mijn ketting er weer om zou kunnen leggen, de weg te steil zou zijn om nog te kunnen schakelen en tegelijk weg te rijden, zeker ook omdat ik sinds de inbouw van de motor problemen ondervind met de vrijloop van de meeste versnellingen. Door de haperende vrijloop is achteruit trappen onmogelijk. Daardoor kan ik mijn voeten niet in de optimale stand zetten om vervolgens met kracht weg te fietsen. Een slecht werkende terugloop is op de vlakke weg in Nederland niet zo erg, hier in het steile donker des te meer. Ik overweeg de fiets te keren, een paar trapperslagen naar beneden te rijden, in de juiste achterversnelling te schakelen en dan al rijdend weer bergopwaarts te draaien, vaart te maken en door te trappen. Te steil en je zit zo dicht tegen de voorwielen aan dat de ligfiets een draaicirkel van meer dan vijf meter heeft: te veel voor de smalle bergweg. Er zit niets anders op dan de fiets bergop te gaan duwen. Behoorlijk zwaar, niet alleen vanwege het grote stijgingspercentage, maar ook omdat de stuurinrichting een lichte afwijking naar links heeft. Daardoor dreig ik zonder bijsturen elk twintig meter op de andere weghelft terecht te komen: de weghelft waar het afzakkend verkeer vandaan komt. Eigenlijk ook nauwelijks te doen. Uiteindelijk wordt de weg iets vlakker, kan ik dankzij mijn headlight de ketting er weer opleggen, weer opstappen en de ketting op spanning brengen tot bovenaan de berg.
Pass gut auf dich auf
Op de vlakke kruising met de hoofdweg loopt de ketting er opnieuw af, maar het kan me op dat moment weinig meer schelen. Mijn bestemming voor die dag zal ik bereiken, want ik heb nog maar zo’n 1500 meter te gaan, glooiend bergaf. In het dorp van mijn jonge vriend aangekomen, bekijk ik de voordeur van bijna elk huis, omdat ik huizenhoog opzie tegen het opnieuw bergop duwen van mijn fiets, waarvan de ketting over de grond sleept. Hoewel het al laat is, spreekt een voorbijrijdende automobiliste me aan op mijn voorzichtige gang langs de hoofdweg: “wie weit ich noch fahren müsste. Und ob das Fahrrad ins Auto ‘reinpasse”. Ik antwoord dat het niet ver meer is en dat de fiets beslist te lang is, ook voor deze stationwagen. Ik ben er bijna. ”Pass, gut auf dich auf”, besluit ze voor ze weer instapt en verder rijdt. Het klinktgemeend en ik heb het die avond al eerder zo ervaren, als ik op een fietspad even buiten Bonn door de restanten van een kapotgegegooide bierfles rijd. Gelukkig zonder beslissende schade voor mijn splinternieuw anti-lekbanden. Het is op dat moment al vrijwel donker, maar een beetje extra vertraging had er nog wel bijgekund.
Twee uur ‘s nachts
Ik kom bij mijn jonge vriend Max en zijn moeder aan om twee uur ’s nachts en word met open armen ontvangen. Ik ben zo kapot dat ik de volgende dag niet in staat ben verder te fietsen en ik moet er niet aan denken voor de volgende nacht een pension te zoeken. Hoewel onder normale omstandigheden een stuk bescheidener, heb ik voor de volgende nacht opnieuw om logies gevraagd en ik durf dat alleen, omdat ik weet dat ik Max en diens vader, met wie ik ruim 20 jaar bevriend ben geweest, altijd gatvrij onderdak heb geboden.
Motorstoring
De volgende dag zijn mijn accu’s opgeladen, hebben we even in Koblenz op een terrasje gezeten en definitief mijn achterwiel recht in het frame gezet. Als ik na twee nachten redelijk uitgerust aan mijn volgende etappe begin, zijn mijn accu’s vol, maar wil de motor niet aanslaan. De motor hapertr in de voorbij weken wel vaker. Het display geeft dan: ”Error 03” Ik heb inmiddels geleerd dat dat aan de trapsensor kan liggen of aan één van de kabels naar de processor die onder mijn zitting op het frame gebonden zit in een spatwaterdicht canvas tasje, vastgesnoerd met een paar dubbele tiewraps. Ik maak me niet al te veel zorgen, de motor is tot nu toe altijd aangesprongen na een beetje frunniken aan de magneetring op de trapas of aan de kabels. Ook ditmaal springt de motor weer aan en blijft de hele dag lopen. Ondanks dat het een echte regendag is en ik me afvraag hoe dicht spatwaterdicht is als er soms diepe plassen in het asfalt ontstaan en ik niet meer kan doen dan de plassen zoveel mogelijk ontwijken.
Tweede etappe
Aan het begin van mijn tweede etappe hoef ik niet meer te doen dan me kilometers naar beneden te laten rollen: van een bergtop naar het station van het stadje “Linz am Rhein”. Ik besluit daar de trein te nemen naar Bad Ems aan het riviertje de Lahn, waar ik zo graag langs wil gaan fietsen; eerst naar corrupte bisschopsstad Limburg en dan naar Bad Camberg waar ik een ultragoedkoop pensionnetje weet waar ik eerder heb verbleven. De laatste etappe zal dan naar een voorstadje van Frankfurt gaan, waar ik een overnachting wil boeken aan de laatste halte van de Stadtbahn, gezien vanuit Frankfurt. Dan kan ik op de avond van het optreden op mijn gemak met trein en metro naar het centrum van Frankfurt gaan; een mij onbekende stad niet hoeven infietsen en mijn fiets veilig gestald kunnen achterlaten.
Routeplanning
Niet alleen heb ik de hele route uitgeprint, maar ook online een toegangskaart gekocht en kunnen uitprinten, inclusief vertrek en aankomsttijden van de Stadtbahn met tussengelegen stations, instap- en uitstaphalte.
Het fietspad langs de kronkelende Lahn van Bad Ems richting Nassau ben ik al snel kwijt. Je moet je oriënteren op minuscule bordjes met een groene pijl ten teken dat in die richting het fietspad verder gaat. Ze duiken plotseling en éénmalig op aan een straathoek en als je plotseling aan het eind van een geasfalteerde straat staat, eindigend in een parkeerplaats of een zandweg, steil, heuvelopwaarts, dan weet ik dat ik iets gemist heb. Voortaan print ik mijn route nog gedetailleerder uit, met afslagen en al, zoals ik in Nederland ook doe als ik de weg niet weet. Beter 10 A4-tjes teveel uitgeprint dan één te weinig voortaan. Tweemaal vind ik het bordje op de hoek of de richtingevende pijl op de weg terug, maar dan raak ik definitief aangewezen op de bewegwijzering voor auto’s en de “Bundesstrasse” zonder fietspad. Meestal lekker strak asfalt dat wel, maar sommige automobilisten, vrachtwagenchauffeurs in het bijzonder, gedragen zich alsof je zonder beschermende kooi om je heen, die “auto” heet, geen recht van bestaan hebt.
Geen fietspaden meer
Hoe goed ik ook rechtshoud en hoe goed ze me ook moeten kunnen zien met mijn anderhalve meter hoge fietsvlag; het lijkt soms wel of ze me regelrecht de weg af willen toeteren. Ik rijd geconcentreerd rechts, zoveel mogelijk op de markeringsstreep, houd mijn stuur met twee handen beet en rijd nooit harder dan een kilometer of 20, zelfs niet bergaf, zodat ik altijd meteen stilsta, als ik een noodstop moet maken. Ik meen me te herinneren dat de trommelremmen oververhit kunnen raken, als ze te lang en te hard worden aangetrokken. Om de vaart uit de fiets te halen die bergaf graag vooruit wil, mede dankzij de kilo’s bagage die ik achterop heb, trek ik de remmen steeds kort aan om ze dan weer los te laten: dichtknijpen, loslaten. Dichtknijpen loslaten. De remmen zijn goed afgesteld; het is afdoende. Dankzij de achteruitkijkspiegel, kan ik in de gaten houden wat me achterop komt en ik hoor wel of het een “razer” is. Omdat ik op mijn driewieler niet op mijn evenwicht hoef te letten, voel ik me heel veel veiliger dan vroeger op de spotfiets, hoewel langs de meeste wegen die ik berijd sinds mijn afdwalen van de geplande route, geen fietspaden liggen. De enige onzekerheid die ik voel net als twee dagen eerder, op weg naar Bonn: is de actieradius van mijn twee accu’s groot genoeg?
Autobahn “3”
Ik geniet van de weidse heuvels die ik dan weer beklim en dan weer afdaal. Maar Nassau lijkt steeds even ver weg te blijven, te zien aan de kilometerstanden op de geel-zwarte borden, evenals Limburg. En ik wilde aan het eind van de dag eigenlijk in Bad Camberg zijn. Om een uur of zes ’s avonds begin ik hem te knijpen. Ik zit nog maar negen kilometer van Bad Camberg, langs een razenddrukke weg, midden in de avondspits. De afslag die ik moet nemen ziet eruit als een oprit naar de snelweg. Een bord met een pictogram van een Autobahn en een “3”: oprit naar ”Autobahn 3” interpreteer ik en hoewel ik me niet kan voorstellen dat juist de laatste 9 kilometer naar een klein plaatsje, in een berggebied zonder grote steden, uit snelweg zullen bestaan, laat ik me in de war brengen. Ik durf de afslag naar Bad Camberg niet op te rijden uit angst niet meer voor of achteruit te kunnen. Sterker nog: ik durf de berm van de loeidrukke Bundesstrasse die er naartoe leidt niet meer te verlaten. Ik ben letterlijk bang op weg naar de afrit doodgereden te worden. Ik durf de weg niet eens te voet over te steken, laat staan met fiets met weigerende teugloop. Ik ben nooit snel genoeg en ik kan in de avondspits wachten totdat ik een ons weeg als ik het zou willen proberen.
Gevangen langs de weg
Ik voel me gevangen in de berm van de dodenweg en heb geen idee wat te doen, In het verleden had ik in zulke situaties paniekaanvallen die naar een minuut of tien gelukkig weer overwaaiden, maar waarin ik mijn tegenwoordigheid van geest volledig kwijt was. Ik sta naast de ingang van een groot verlaten oefenterrein het “Polizeifahrt Trainungszentrum Hessen”. Ik duw de fiets het terrein op. Hier ben ik tenminste veilig. Ondanks regenbroek, regenponcho en plasticzakjes over mijn schoenen waarmee ik de hele dag heb gefietst, ben ik door- en, doornat. Doordat de regenponcho de meeste wind tegenhoudt, heb ik het niet koud. Nog niet. Maar ik sta nu stil en het regent nog steeds, zoals de hele dag al. Ik sommeer mezelf om rustig te blijven in het onontkoombare besef dat ik niet in de regen kon blijven staan en hoe dan ook een oplossing moet verzinnen. Ik sta tenminste op een punt waar ik een vrachtwagen of busje kan bewegen om te stoppen om mij en fiets een eindweegs mee te nemen. Of desnoods mij alleen. De volgende dag kan ik de fiets dan wel ophalen door me met een taxi terug te laten brengen naar het “Polizietierivier”. Ik kan de fiets aan een hek vastzetten en in tegenstelling tot Utrecht zou hij dan wel blijven staan. Maar ik wil niet afhankelijk zijn van een lift, met of zonder fiets. Ik ben door en doornat: wie gaat me meenemen ten koste van de bekleding van zijn achterbank of voorstoel? Uiteindelijk lijkt een lift versieren me wel haalbaar. Van tientallen passanten per minuut zal op den duur allicht wel iemand stoppen, denk ik, maar ik wil niet om een gunst bedelen en de regie in handen houden.
Bad Camberg
De nederlaag dat ik Bad Camberg niet op eigen kracht haal is al groot genoeg. Mijn accu’s zijn bijna leeg, maar mijn mobiel nog vol. Die heeft me al eerder goede diensten bewezen, als ik het telefoonnummer van Max en zijn moeder niet bij me blijk te hebben. Ik bel mijn broer in Amsterdam met het verzoek een paar telefoonnummers van taxibedrijven in Bad Camberg te Googlen. Hij komt er met twee op de proppen, die ik nauwelijks kan opschrijven, omdat ik alleen een gebroken pen bij me heb met een losse stift en nog een paar droog gebleven visitekaartjes die in een aparte houder hadden gezeten. Met mijn regencape als tent over mijn hoofd, geknield over de fietszitting die ik droog gehouden had door erop te blijven zitten, slaag ik er te langen leste in de telefoonnummers min of meer leesbaar op te schrijven. Geen idee hoe je zo’n nummer in de telefoon zet als je tegelijkertijd zit te bellen onder een geïmproviseerd afdakje. Visitekaartje en telefoon nog vijf minuten drooghouden. Dat is het enige dat door me heen gaat op dat moment. Het tweede taxibedrijf komt me halen met busje waarin de fiets half rechtop staand tegen een passagiersbank kan hangen. Met een beetje passen en meten gaat het precies. Mijn chauffeur blijft kalm, en hoewel ik in mijn achterhoofd heb dat het ergste leed geleden is, ben ik nog steeds bang dat hij onverrichter zake rechtsomkeert zal maken, mocht het niet gepast hebben. Mijn chauffeur moet een zekere wanhoop in mijn stem hebben gehoord en begrepen. Hij weet gelukkig waar het “Polizeitrainunszentrum” precies is, want ik had idee meer waar ik me bevind; weet geen straatnaam: niets. Nooit ben ik blijer geweest met een taxi en mijn chauffeur blijkt het helemaal niet erg te vinden dat ik de bijrijderstoel doornat en vies maak. “Autobahn 3” blijkt gewoon een redelijk rustig bereden “Bundesstrasse” waar ik prima had kunnen fietsen, maar de weg loopt voortdurend omhoog, zodat ik die laatste negen kilometer op mijn laatste halflege accu vermoedelijk niet had volgemaakt. Aangekomen in Bad Camberg moeten we bovendien vier pensions en hotels af voordat ik onderdak heb. Zonder mijn taxichauffeur had ik dat nooit gevonden. Op de laatste twee adressen doet hij het woord, zo verfomfaaid zie ik eruit met vuile regencape en gescheurde plastic schoenenovertrekjes. Ik word me er pas van bewust, als hij me erop wijst. Ik ben hen er dankbaar voor dat hij de kastanjes uit het vuur wil halen. Tijdens de finale stop waarbij ik onderdak vind wilde hij zelfs de meter afzetten, klaarblijkelijk om mijn portemonnee te ontzien. Ik vind het een sympathiek gebaar, maar heb gevraagd hem te laten doorlopen. Zo kom ik, inclusief flinke fooi toch nog op een bedrag van 50 Euro, iets dat ik hen van harte gun na al zijn hulp en meegaandheid.
Hotelrekening
Een hele dag fietsen heeft me geleerd dat negen kilometer op de bewegwijzering voor auto’s, geen negen kilometer is, of ik moet op deze dag niet alleen over een paar bergen, maar ook om een enkele berg heengereden zijn. Het laatste avontuur van de dag is , dat ik, zoals ik al vermoed mijn hotelrekening niet kan pinnen, de hotelbediende niet akkoord wens te gaan met overboeking vanuit Nederland door mijn broer en een schermafdruk van de betaling per e-mail en dus mijn geld plotseling zo goed als op is, zeker ook omdat meneer aankondigt dat ik de volgende dag ook nog vijf Euro moet afrekenen voor het onderbrengen van mijn fiets in de garage en geschattien Euro voor het opladen van mijn twee accu’s. Lang leve het internationale betalingsverkeer, dan vind ik de Eurocheques van vroeger toch beter. Die werden tenminste bijna overal geaccepteerd; mijn pinpas alleen aan de geldautomaat. “Wat een afzetters en wat een wantrouwen”, denk ik, “dan heb ik niet eens geld meer om een biertje te drinken of iets te eten te bestellen”. Al is Bittburger wat ze daar tappen toch al niet mijn favoriet. Ik eet die avond brood met pindakaas van thuis en ik vind het nog lekker ook. Mijn doornatte kleren föhn ik droog met het apparaat dat daarvoor in de badkamer hangt. Zelfs de kleren die in mijn canvas rugzak hebben gezeten, zijn voor de helft nat, ondanks de plastic leger-des-heilszak die er omheen zit gedurende de rit. Zak onderweg gescheurd door het gesjor en de haken van de spin die de rugzak op z’n plaats moeten houden. Voortaan de kleren dus in een plastic tas doen en dan pas in de rugzak. Dan is er geen kans meer op scheuren. Maar ik ben wel dolblij met mijn jaren zeventig kamer met het oerlelijkste poepbruine houtfineer en de overbekende schrootjes. Ik heb er voor de zekerheid nog een groene handdoek meegenomen als vervanger voor de handdoek die ik bij Max had heb liggen. Je weet immers maar nooit waar je de volgende dag onder dak komt, het kan in een noodgeval wel een clandestien te betrekken boerenschuur zijn met een hooiberg. Je moet onderweg overal op voorbereid zijn, terwijl het tegelijk de kunst is alleen het hoognodige mee te nemen. De handdoek blijk ik niet nodig te hebben, de cheffin van het hotel laat me bovendien de vijf Euro voor de garage en rekent niets voor het laden van de accu’s. “Waar haalt zo’n op zichzelf sympathieke, vrouw zulk chagrijnig personeel vandaan”, denk ik dan. Jammer.
Autogarages
Mijn laatste vijtien Euro raak ik meteen de volgende ochtend kwijt aan een flesje secondelijm, waarmee ik mijn kettinggeleider heb vastgezet. Zonder iets simpels als secondelijm had ik niet verder kunnen fietsen. Zoiets kleins, veel te duurs kan ineens onmisbaar zijn. Dat behoort sinds mijn terugkeer in Utrecht evenzeer tot mijn standaarduitrusting als een paar steek- en inbussleutels, een paar boutjes en moertjes M5, M6, een handpompje, bandenplakspullen, een headlight, extra batterijen en een fietsvlag. Al doende leert men en een ezel stoot zich in’t gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen. Elk dorp, hoe klein ook heeft z’n eigen autogarage, zoals in Nederland elk dorp een fietsenmakerij heeft. En dat is maar goed ook, want hoewel ik nog maar 30 kilmeter van bestemming Frankfurt af ben, heb ik nog twee keer een garage nodig. Nu er geen speling meer zit op de kettinggeleidingsbuis, wordt de kettingspanning tijdens het beklimmen van de heuvels volledig opgevangen door de plastic klemmetjes die de buis op z’n plaats houden. Die krachten blijken te groot. De klemmetjes breken niet, maar een bevestigingsboutje raakt los. Effect is hetzelfde als van de losse buis een uurtje eerder. Ik kan niet meer fietsen, maar 30 meter verder is weer een hulpvaardige garagehouder die me aan een passend boutje en moertje helpt. Een paar kilometer verder, precies onderaam een flinke helling gebeurt het onvermijdelijke: de motor stopt er definitief mee. Het is nog vroeg op de dag, ongeveer elf uur; de afstand nog zo’n dertig kilometer en de voorstelling in Frankfurt staat om 20.00 uur gepland. Ik denk nog ruimschoots tijd te hebben en in de hoop dat ik op het slotstuk alleen nog flauwe hellingen tegenkom, besloot ik het erop te wagen en geheel op eigen spierkracht het laatste stuk te gaan fietsen. Het lijkt niet zo ver meer en de weg is vrijwel rechttoe rechtaan, zonder veel afslagen. Maar net als de vorige dag lijken de borden aan te geven dat de afstand niet kleiner wordt. Ik ga mijn doel zo niet bereiken. De uren zullen verstrijken zonder dat Frankfurt wezenlijk dichterbij komt. Dat gevoel heb ik de eerdere twee fietsdagen ook, respectievelijk op weg naar Bonn en Bad Camberg. Ik vind Duitsland heel even te groot voor mij, waar ik de nederlaag tegemoet kan zien het Stalburg theater in Frankfurt niet op tijd te zullen bereiken.
Processorkabel
Onderaan een enorme helling, waar ik die fiets weer zou moet gaan duwen, maar dan bij daglicht, staat de derde garage van de dag. Ik draai de parkeerplaats op maar niemand maakt aanstalten om me te helpen. Ik zie er als ligfietser niet uit alk kapitaalkrachtige klant. Na enig soebatten is men tenminste bereid de tiewraps los te knippen die rond het processortasje ziten. Een eerdere exercitie om de geregeld haperende motor weer op gang te helpen door de in en uitgaande kabels van de processor te controleren, laat alleen een hoop draden zien die goed vast lijken te zitten. Ditmaal is het anders. De motor geeft geen sjoege meer, zoemt niet en doet geen pogingen om aan te slaan. Doodse stilte, Tien kilo extra ballast bergop van doodse motor en accu’s. Frunniken en wriemelen aan kabels en tasje halen voor het eerst niets uit. Ik heb nog één kans Frankfurt op tijd te halen. Er moet een kabel zichtbaar losliggen. En inderdaad; ik herkende de kabelaansluiting: dezelfde als van het moederbord van mijn oude computers. Een stekker tussen motor en processor, voorzien van een kliksluiting, waarschijnlijk losgegaan door mijn getrek en gefrunnik eraan in de voorafgaande dagen. Ik ben er plotseling zeker van dat ik Frankfurt ga halen, dat ik het probleem heb opgelost en dat er voorlopig niks meer zal losgaan. Nieuwe tiewraps heeft de garagehouder niet, maar van een vriendelijke klant, krijg ik wat touw en tape. Afdoende. De fiets bestormt de laatste hellingen naar de beoogde voorstad van Frankfurt en uitvalsbasis met zijn accu’s. Anderhalf uur later rijd ik plotseling mijn bestemming Bad Soden binnen. Via de tourist info in het Bürgercentrum vind ik in een ommezien mijn laatste overnachting. Voor de derde keer deze reis ben ik doordrongen van het gemak van mijn 06, een oude Nokia, die ik van mijn buurvrouw heb gekregen.
Bad Soden
Het hotel ligt direct aan de Haltestelle van de Stadtbahn tussen Bad Soden en Darmstadt via Frankfurt HBF. Via Frankfurt HBF kan ik morgen ook weer naar huis gaan. Ik ben bijna waar ik wezen moet en heb de route ongeveer afgelegd zoals gepland. Ik ben trots op mezelf en mezelf op een Weizen getrakteerd in de dichtstbijzijnde Bierstube. De zon schijnt. Ik heb onderdak en hoef alleen nog maar de Stadtbahn te nemen richting het Stalburg theater, zo’n honderd stoelen theater, zoals Utrecht er ook een paar heeft.
Frankfurt
Nadat ik mijn overnachting geregeld heb, mijn bagage op mijn kamer gezet en mijn ligfiets in de “Tiefgarage” onder het hotel geparkeerd, heb ik plotseling zeeën van tijd. Ik drink mijn Weizen op het terras en besluit alvast op mijn gemak naar het centrum van Frankfurt af te zakken. Ik stap uit de Stadtbahn en verlaat de krocht tegenover de Primark en nog zo wat eenheidswinkelketens die ook het Amsterdamse straatbeeld ontsieren, oh ja en naast de Primark, de Karstadt, een soort vergrote V&D waarmee het even slecht gaat. Op mijn printje van het stadscentrum heb ik gezien dat ik stijf in noordelijke richting moet lopen als ik het Stalburgtheater te voet wil bereiken. Ik moet twee metrohaltes overbruggen, een minuut of twintig lopen denk ik. De route ziet er veel kronkeliger en minder rechtstreeks uit dan op mijn kaartje had geleken en blijkt ook veel langer, althans twee keer navraag doen bij twee voorbijgangers leidt ertoe dat ik binnen tien minuten tweemaal, naar mijn gevoel de verkeerde kant word opgestuurd, diametraal links en rechts gelegen op de route die ik volgens mijn kaartje moet lopen en ongeveer evenwijdig aan de Stadtbahn waarmee ik uit Bad Soden ben gekomen.
Verlaufen
Ik wijt mijn gedwaal langs een hoofdweg en vervolgens de andere kant op door een park aanvankelijk aan de grootte van de stad: één van de grotere steden van Duitsland, lijkt me; in elk geval het financiële hart van het Europese vasteland. Mijn “zee van tijd” slinkt zienderogen en ik wil nog graag ergens een frietje eten, hoofdzakelijk vanwege de wat zurige Duitse mayonaise, die me aan ouderwetse Hollandse slasaus doet denken. “Wat doe je jezelf aan”, denk ik, “heb je nog geen avontuur genoeg gehad?” Daarop duik ik het eerst beste U-bahnstation in, maar ik heb geen idee in welke richting ik de ondergrondse moet nemen en niemand die ik aanklamp, kan of wil me op weg helpen. Ik weet dat ik maar een paar haltes van het theater af kan zijn en toch heb ik al geen idee meer waar ik heen moet. De kaart met het openbaar vervoernetwerk begrijp ik niet, alleen dat ik aan een halte moet zien te komen waar U5 stopt. Ik heb spijt als haren op mijn hoofd dat ik te voet iets van de stad heb willen zien, want aan de halte waar ik uit de Stadtbahn ben gestapt, had ik in één moeite door U-bahn 5 kunnen nemen die zowat voor de deur van het Stalburg theater stopt. Ik raak al weer licht in paniek, bij de gedachte dat ik mijn voorstelling, waarvoor ik drie dagen letterlijk door weer en wind heb gefietst, op de valreep zou kunnen missen, hoewel ik zeker weet dat ik er maar twee of drie metrohaltes vandaan ben. Maar welke? Plotseling duiken mijn redders in de nood op: twee beambten van de metro, zelfs voor mij in herkenbaar blauw uniform. Zij weten feilloos de weg en sturen me in één keer goed naar mijn overstap op U5, inclusief de richting. Ik ben er.
Stalburg theater
Het theater ligt midden in een woonblok. Mijn Duitse “patatje met” heb ik gemist en geen zin meer om naar een Frittenbude te gaan zoeken, bang om weer te verdwalen. Ik wil een biertje als beloning voor het bereiken van mijn doel en wat eten. Ik ben moe van alle inspanning en de dagenlange concentratie op de diverse op- en afgaande Bundesstrassen, gepaard aan mijn moeizame slaapgedrag, waarbij vooral het inslapen al sinds het eind van mijn studietijd een groot probleem is. Ik kijjk uit naar de voorstelling, strijk neer in de zon en weet dat ik de volgende dag tussen mijn hotel en Utrecht centraal geen meter meer hoeft fietsen. Een paar keer overstappen is alles.
De voorstelling
Er is een gezellige eetgelegenheid bij het Stalburg Theater waar de cultuurminnende Duitsers vieze dingen eten waarvan je uit je bek gaat stinken, zoals Sauerkraut met Bratwurst. Het cliché is echt waar, zelfs bij mij aan tafel. Ik heb een grüner Salat genomen en een “Matjes”. Ik heb ze op z’n Hollands gevraagd: niet met de in Duitsland gebruikelijke “Bratkartoffeln”, maar met brood en uienringen. Gesnipperde uien is geen gewoonte, maar zo is ook goed. De haringen zijn wel een stuk groter en vetter dan de onze; je raakt er goed vol van en je gaat er lekker van uit je bek stinken als je in de zaal zit, dicht naast anderen waarvan de meerderheid ook onwelriekende dingen gegeten heeft. “Leicht unangenehm für andere, aber schlechter Atem ist nicht ansteckend” en ik zit op de eerste rij met het doel van mijn fietstocht twee meter voor me op het podium: een heel gewone, jonge vrouw om te zien met roodbruin haar, althans onder het “Rampenlicht” en ongeveer 1,70 m. lang. Iets dat je op tv niet kan inschatten. Maar ze zingt in deze tryout-voorstelling mooie liedjes, waarvan ik de meeste al ken, omlijst door zorgvuldig geformuleerde cabaretteksten. In veel ervan herken ik me en ik realiseer me plotseling dat Uta een tobber moet zijn die een deel van haar gepieker kanaliseert in teksten en gedachten die ze de moeite waard vindt met haar publiek te delen. Veel van wat ze zegt en zingt is me uit het hart gegrepen, evenals het zorgvuldig opschrijven wat ze ziet, meemaakt en voelt. Ze heeft het op zeker moment over “Schuld, schulden hebben en je schuldig voelen”. Ze zegt bijvoorbeeld: “Liebst Du mich wirklich, oder beglechst Du nur Schulden?” Een zin met een eindeloze lading, omdat het woord “begleichen” naar weegschaal, gelijktrekken en in evenwicht brengen verwijst en naar boete doen en “schulden” verwijst naar: “schulden hebben en schuldig zijn”. Het woord “Begleichen” komt nog het dichtst bij “vereffenen”, maar vereffenen is lettelijk veel vkakker in zijn betekenis. Ik weet zeker dat ik in 7,5 jaar relatie vooral ook mijn eigen schuldgevoel heb afgekocht door veel te lang bij mijn partner te blijven, tegen beter weten in, alleen maar omdat ik vind dat ik voor haar moet blijven zorgen, omdat ik nu eenmaal aan die relatie begonnen ben. Ik heb aan “Schulden begleichen” gedaan in optima forma, alleen Uta Köbernick verwoordt het veel kernachtiger dan ik zou kunnen. En ze beschikt over fijnzinnige humor, zoals in haar liedjes “Scheitern” (falen) en haar liedje over extra gevulde soep die er op de verpakking zo heerlijk uitziet, waar Nederlanders graag vasthouden aan het vooroordeel dat Duitsers geen humor hebben, vanuit het superioriteitsgevoel zelf wel over humor te beschikken.<br><iframe width=”480″ height=”272″ src=”https://www.youtube.com/embed/7CGYDRd4sUg” frameborder=”0″ allowfullscreen></iframe>
Zelfkritisch
Duitse humor is vaak zwaarmoedig en politiek georiënteerd, ingegeven door het schuldbesef veroorzaker en verliezer te zijn geweest van twee wereldoorlogen. Uta’s humor is anders: ongemakkelijk authentiek, niet moralistisch, Vlaams absurdistisch en zelfkritisch. Ze slingert grappen het publiek in die maar half begrepen worden en eerder onrust en afstand veroorzaken dan een lach. Grof is ze nooit en ze mist het ongestelde ongenoegen van Nederlandse cabaretières. Het is leuk om haar live te zien en een doel te hebben gehad om naar Frankfurt te fietsen. Maar ik kan het evengoed met haar cd’s af. Ik vind haar even goed als de andere kleine-zaalvoorstellingen waar ik af en toe heen ga.
Mein Anlass
De oudere man die naast me zit tijdens de voorstelling, vertel ik in de pauze dat ik speciaal voor deze voorstelling vanuit Nederland naar Frankfurt ben komen fietsen. Dat vindt hij zo bijzonder dat hij Uta dat vertelt, als ze aan de bar staat. Zo raken we even kort in gesprek en houd ik haar voor: “Du warst zwar der Anlass hierherzuradeln, aber mein Grund war dass ich quer durch das Taunusgebirge herfahren wollte”. Een vrouw moet je nu ook weer niet te veel eer gunnen, zeker niet één die in haar geboorteland al een zekere faam geniet. Ik ben liever kritisch volger dan fan. Zelfkennis heeft ze, want ze zegt tijdens een voorstelling over zichzelf: “Ich rede immer nur dazwischen um von der immer gleichen Tonart abzulenken”. En hoewel ze goed viool en gitaar speelt, zit daar een kern van waarheid in: na drie cd’s en een live voorstelling, heb ik soms inderdaad het idee dat de melodielijnen nogal op elkaar lijken. Uta Köbernick moet het vooral hebben van zorgvuldig geformuleerde teksten en minder van mooi gearrangeerde variaties op een muzikaal thema. Ze zou er voor de finishing touch wellicht een goede muziekcomponist bij kunnen zoeken. Tekstueel vind ik haar met kop en schouders uitsteken boven alles en iedereen die in Nederland aan tekstdichten doet, de Vlaamse broers Walschaerts, ofwel Kommil Foo uitgezonderd.
Meer voorstellingen
Later zie ik Uta nig twee keer optreden. Onze eerste ontmoeting heeft ze ergens opgeslagen, want de tweede keer regelt ze een overnachting voor me bij particulieren thuis, omdat de hotels vol zijn en de derde keer neem ik twee vrienden mee. Opgetogen slingert ze de zaal in: ‘Diese Jongs sind extra für mich aus Holland gekommen’. Op naar de volgende keer.