Meeslepende kennismaking met 30 jaar kantoorcollegialiteit
Al vele jaren zendt de NOS tussen kwart voor één en 1 uur ‘s nachts hoorspelen uit. Het luisteren begint met Radio Bergeijk aan het begin van deze eeuw. Af en toe stuit ik nadien op een aflevering van “Bommel” naar de boeken van Marten Toonder. Zelfs kort na elkaar herbeluisterd als Podcast, raak ik al snel de draad kwijt, laat staan eens per dag uitgezonden op de radio. Per aflevering heeft de serie naar mijn smaak een veel te lang intro nodig aan “wat voorafging”. Dit probleem blijken 474 afleveringen “Het Bureau” niet te hebben. Het wereldje van hoofdpersoon Maarten Koning, leidinggevende bij het huidige Meertensinstituut met een dagelijkse kantoorgang, een vrouw met wie hij lange fiets- en wandeltochten maakt en een enkele huisvriend is klein genoeg voor een overzichtelijk hoorspel.
In 120 uur radio lijkt het alsof je de hoofdrolspelers een beetje leert kennen: De levensangstige, sociaal teruggetrokken Maarten Koning als alter ego van de schrijver Han Voskuil, zijn vaak “schoolzieke”, maar wel loyale collega Ad Muller en de autistisch formele Bart Asjes. Wat door de jaren heen voor al Maartens collega’s geldt, is dat niemand eindverantwoordelijkheid neemt voor zijn of andermans werk. Alle verantwoordelijkheid en het meeste werk lijkt in 30 jaar op Maartens schouders te rusten. Ik als luisteraar acht het een kwestie van tijd dat Maarten, net als veel van zijn collega’s “Overwerkt” thuis komt te zitten. Het begrip “Burn out” is in de jaren zestig, zeventig en tachtig waarin de romancyclus speelt nog onbekend. Het gebeurt niet.
Rotbureau
Thuis ondervindt Maarten niet veel steun. Zijn vrouw volhardt 30 jaar lang in de opvatting dat hij nooit aan dat ‘rotbureau’ had moeten beginnen. Zolang vasthouden aan de opvatting ‘Beter geen werk dan zulk werk’, is op z’n minst ongeloofwaardig. Dat is in de jaren zestig wellicht een te verdedigen opvatting, maar niet meer in de jaren tachtig bij oplopende werkloosheid, waar je blij mag zijn als je een redelijk betaalde baan hebt. Jaren tachtig ook van ontkoppeling van lonen en uitkeringen en dalende koopkracht van de bijstand. Niet de tijd om je baan in de wilgen te hangen.
Oppervlakkig
De ziekte van Maartens vader, de botkanker van psychiatrische vriend en ex-collega “Frans Veen” en de vrijwel wekelijkse bezoeken aan ex-directeur Anton Beerta (Meertens) die na een hersenbloeding in een verzorgingshuis zit, leveren aangrijpende passages op. Meertens vraagt altijd: Hoe jaat het op jet bujeau” en maarten zegt meestal ‘goed’, tenzij de situatie totaal uit de hand gelopen is. Dan vraagt hij Meertens een enkele keer om advies. Ik kan niet uitmaken of Maarten deze echt ter harte neemt. In de loop van het hoorspel duiken er geregeld losse eindjes op, zoals het “hoestje dat Maarten zou hebben en waarvan hij nooit meer afkomt”. In de voorafgaande 200 afleveringen heb ik hem echter nooit horen hoesten. Er wordt vaker gewag gemaakt van zaken die geen voorgeschiedenis lijken te hebben, zoals dat Bart Asjes een treinspotter is. De verdenking dat Bart ernstig autistisch is, een term die destijds nog niet in zwang is, wordt erdoor versterkt. Evenals de inhoudelijke oppervlakkigheid van, althans het hoorspel. Ook de dialogen tussen Maarten en zijn vrouw hebben niet veel diepgang, tegenover zijn pogingen tot argumenteren, plaatst zij in het algemeen verwijten en emoties, met name over het ‘rotbureau’. Zij is huisvrouw, hij niet-gepromoveerd wetenschapsman die als leidinggevende gedurig gedwongen is collega’s te overtuigen met behulp van argumenten. Hun belevingswereld loopt enorm uiteen, ze hebben vaak onenigheid uit onbegrip (ze praten voortdurend langs elkaar heen) en ook hier zie ik geen ontwikkeling naar mildheid en ieder zijn eigen ruimte gunnen. Toch blijven ze bij elkaar, zonder dat ik als luisteraar een idee krijg van wat hen bindt, behalve samen fietsen en wandelen. Ook daar blijft het hoorspel oppervlakkig. Wat wel heel herkenbaar is, is het verschil in uitdrukkingsvaardigheid tussen de universitair opgeleide Maarten en ‘huisvrouw’ Nicolien: argumenten versus verwijten; relativering versus emotie.
Dubbelhartigheid
Buiten de dagelijkse beslommeringen op Het Bureau, Maartens fiets- en wandeltochten en zijn pogingen tot zelfreflectie gebeurt er bar weinig. Andere personen, inclusief Maartens vrouw, dienen slechts als praatpaal aan wie Maarten mededelingen doet over zijn pessimistische levensgevoel, de zinloosheid van het werk, maar eigenlijk gaat het voortdurend over de slechtheid van de menselijke soort. Persoonlijke consequenties trekt hij er niet uit: hij is sentimenteel met dieren; de bomen in de tuin van Het Bureau mogen niet worden gesnoeid, omdat er uilen in zouden zitten; hij is geschokt over koeien die naar de slacht gaan, maar bij het uit-eten-gaan bestelt hij vlees. Gewetenswroeging over deze dubbelhartigheid blijkt uit het verloop van het hoorspel in elk geval niet.
Karikaturen
Alle gebeurtenissen en personen worden uitsluitend belicht vanuit de optiek van de hoofdfiguur, er wordt niet gestreefd naar objectiviteit. Het paradoxale is dat ondanks de centrale rol van Maarten, niet alleen de mensen in zijn omgeving karikaturen, maar ook zijn zelfinzicht en spiegelgesprekken met anderen niet tot meer leiden dan dat hij in dertig jaar tijd steeds angstiger in de wereld komt te staan. Een enkele keer spreekt hij zich daarover uit naar collega’s, maar meestal komt dat naar voren als een overpeinzing in de vorm van een monoloog.
Wetenschap
Naar de buitenwacht gaat het altijd ‘goed’. De dialogen, ook met enige vriend Frans Veen blijven oppervlakkig. Zowel in het werk, als tijdens informele bijeenkomsten met collega’s, zoals verjaardagen is Maarten een betweter die altijd gelijk heeft. De meesten komen in hun weerwoord niet veel verder dan: ‘Ik weet het niet hoor’. Maarten is als Sherlock Holmes en zijn collega’s zijn allemaal “Watsons’, die te stom zijn om te begrijpen dat Maartens opvatting van de werkinhoud de enig juiste is. Zijn visie van het werk als mentaliteitshistorisch onderzoek naar de verandering van tradities in tijd en plaats, klinkt heel logisch, maar deze opvatting wordt door niemand op de afdeling Volkscultuur gedeeld of van harte gedeeld. Enerzijds omdat de meesten op zijn afdeling geen opgeleid historici zijn; vooral als gevolg van Maartens eigen aanstellingsbeleid dat in de jaren zestig en zeventig met de natte vinger gebeurt, anderzijds omdat de meesten gewoon te stom zijn om Maartens visie te begrijpen. Althans zo portretteert hij hen. Hoewel Maarten in zijn tijd als enige een opvatting lijkt te hebben over de rol van het Meertensinstituut tussen de universitaire onderzoeksinstellingen, lijken de uitgevoerde onderzoeken lukraak, zonder onderling verband, en veelal zonder wetenschappelijke premisse te worden uitgevoerd. De kwaliteit van de onderzoeken en kwaliteit van de verklaringen voor het ontstaan en veranderen van tradities, hangen af van de geraadpleegde bronnen en die bronnen vervaardigt het instituut zelf. Ze baseert zich voor het overgrote deel op zogenoemde “vragenlijsten” en interviews, dus op ‘Oral history’. Het verklaren van een traditie vanuit de ontstaansgeschiedenis blijkt zo vrijwel onmogelijk. Het verzamelen van gegevens, is tijdrovend en gefragmenteerd, want afhankelijk van de persoon die men spreekt. Maarten twijfelt voortdurend aan de wetenschappelijkheid van zijn aanpak en de meeste onderzoeken slepen zich jarenlang voort zonder enig tastbaar resultaat of publicatie.
Tijdsbeeld
Tijdens de crisis van de jaren tachtig lijkt het Meertensinstituut daarmee tegen de lamp te lopen: verzamelen van gegevens op vragenlijsten zonder enig publiek toegankelijk resultaat wordt door het ministerie niet meer gepikt. Dat is ook het interessante van, althans het hoorspel; over de romans kan ik niet oordelen: het tijdsbeeld dat in dertig jaar wordt geschetst.
Rancune
Het hoorspel eindigt in rancune: Maarten voelt zich na zijn pensionering niet meer welkom op Het Bureau. Collega Ad Muller schrijft in mijn ogen een goed gemotiveerde brief waarom Maarten niet meer wordt uitgenodigd bij het afscheid van ex-collega’s, maar Maarten ziet dat als “natrappen”. De paradox is dat Maarten zeven romans lang de redelijke argumenten voor zichzelf gereserveerd heeft, terwijl pas op het allerlaatst zijn meest directe en meest loyale collega Ad Muller in staat wordt gesteld om argumenten te plaatsen tegenover Maartens kortzichtigheid en onbegrip. Een interview met “Ad Muller” in de Volkskant: Artikel Het Bureau Volkskrant doet me plotseling beseffen hoe moeilijk het is om een situatie waarvan jezelf deel uitmaakt objectief te bezien. Het lukt Voskuil niet, of hij streeft er niet naar. De romancyclus wordt zijn ‘Magnum Opus genoemd en het hoorspel is althans zeer meeslepend, maar karakterontwikkeling heb ik bij geen van de hoofdfiguren kunnen ontdekken. Maartens vrouw blijft in de 33 jaar die de reeks omspant ongeveer even links, alsof de PSP niet in het jaar dat de roman eindigt werd opgevolgd door Groen Links.
Mentaliteitsgeschiedenis
Wat de romanreeks in de vorm van het hoorspel boeiend maakt is niet de ontwikkeling van de personages, want die heb ik niet kunnen waarnemen, maar het veranderende decor waarin ze zich bewegen: de steelse homoseksualiteit van Maartens toenmalige directeur en naamgever van het Meertensinstituut in de jaren zestig, de besmuikte toon waarmee over kanker gesproken wordt in de jaren zeventig, uitkeringen die als basisinkomen worden gezien, democratisering, het ontstaan van een overlegcultuur en hardop uitgesproken oordelen over Turken en Surinamers, verbureaurucratisering, formalisering van procedures, prikklokken, de eerste computers op de werkplek en bezuinigingen in de jaren tachtig. In die zin is het Bureau een proeve van mentaliteitsgeschiedenis naar de werkinhoudelijke opvatting van Maarten zelf. Dat is veel meer de waarde van Het Bureau dan de waarneming en beschrijving van de intermenselijke contacten door Maarten. Daarin blijft Voskuil aan de oppervlakte.
Zachte heelmeester
Tenenkrommend herkenbaar voor iedereen die in een kantooromgeving gewerkt heeft of nog werkt moeten de observaties zijn over werkweigeraars, mensen die de kantjes eraflopen en notoire ziekmelders, waardoor het werk gedurig door een paar loyale harde werkers moet worden gedaan. Maarten bedekt dit alles gedurende zijn 30-jarige carrière met de mantel der liefde, meestal door het werk zelf over te nemen. Na zijn vertrek is hij nog eenmaal verontwaardigd over het ontslag van een oudere collega die via een werkgelegenheidsproject is binnengekomen en aantoonbaar ongeschikt blijkt voor haar werk. Maar Maarten heeft zijn politieke en maatschappelijke bewustzijn verworven in de emancipatoire jaren zestig en blijft tot het eind toe een “zachte heelmeester”, ook als de crisis en de zakelijkheid uit de eerste helft van de jaren tachtig hem, en zijn visie op de rol van het Meerteninstituut al lang hebben achterhaald.
• Het Bureau, aflevering 1 t/m 287 .
• Alle afleveringen (1 t/m 475) in lage kwaliteit
• Rondleiding door het pand aan de Keizersgracht